De gevangenen en de hoeden - logisch rdzl
Drie superintelligente personen met een hoog IQ zitten in de gevangenis. Alle drie weten zij van elkaar dat ze die gave bezitten.
De directeur stelt hen voor om gezamelijk een vraagstuk op te lossen waarvan ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén van hen het juiste antwoord moet geven. Daarvoor krijgen ze ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén minuut de tijd krijgen.
De gegevens:
De gevangenisdirecteur zet op een afstand drie stoelen achter elkaar.
Ieder van hen moet op een stoel gaan zitten.
-De man op stoel 1 kan alleen de twee hoofden zien van de twee personen die voor hem zitten.
-De man op stoel 2 kan enkel het hoofd van de persoon zien die voor hem zit.
-De man op stoel 3 ziet niemand.
-Zij kunnen ook niet zien welke hoed ze zelf op hun hoofd hebben.
-De drie mannen weten dat er 5 hoeden in het spel zijn waarvan 2 zwarte en 3 witte. Geblinddoekt neemt elk een hoed en zet hem op zijn hoofd.
-Eens de hoed opgezet mag hun blinddoek af.
-Ze kunnen ook niet zien welke hoed ze zelf op hun hoofd hebben. Ze weten ook niet welke hoeden er over zijn.
Nu hebben ze ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén minuut de tijd om uit te maken welke kleur van een hoed ze op hun hoofd hebben.
EÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén juist antwoord is voldoende om hun vrijheid terug te winnen.
Met ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén fout antwoord komt niemand vrij.
Na 56 seconden zegt de persoon op stoel 3 welke kleur van een hoed hij op zijn hoofd heeft.
Geef het juiste antwoord en de redenering van je antwoord.
Waarom zegt persoon 1 niets?
Waarom zegt persoon 2 ook niets?
Waarom weet persoon 3 precies welke kleur van een hoed hij op zijn hoofd heeft?
De directeur stelt hen voor om gezamelijk een vraagstuk op te lossen waarvan ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén van hen het juiste antwoord moet geven. Daarvoor krijgen ze ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén minuut de tijd krijgen.
De gegevens:
De gevangenisdirecteur zet op een afstand drie stoelen achter elkaar.
Ieder van hen moet op een stoel gaan zitten.
-De man op stoel 1 kan alleen de twee hoofden zien van de twee personen die voor hem zitten.
-De man op stoel 2 kan enkel het hoofd van de persoon zien die voor hem zit.
-De man op stoel 3 ziet niemand.
-Zij kunnen ook niet zien welke hoed ze zelf op hun hoofd hebben.
-De drie mannen weten dat er 5 hoeden in het spel zijn waarvan 2 zwarte en 3 witte. Geblinddoekt neemt elk een hoed en zet hem op zijn hoofd.
-Eens de hoed opgezet mag hun blinddoek af.
-Ze kunnen ook niet zien welke hoed ze zelf op hun hoofd hebben. Ze weten ook niet welke hoeden er over zijn.
Nu hebben ze ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén minuut de tijd om uit te maken welke kleur van een hoed ze op hun hoofd hebben.
EÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén juist antwoord is voldoende om hun vrijheid terug te winnen.
Met ÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂéÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂén fout antwoord komt niemand vrij.
Na 56 seconden zegt de persoon op stoel 3 welke kleur van een hoed hij op zijn hoofd heeft.
Geef het juiste antwoord en de redenering van je antwoord.
Waarom zegt persoon 1 niets?
Waarom zegt persoon 2 ook niets?
Waarom weet persoon 3 precies welke kleur van een hoed hij op zijn hoofd heeft?
Uitleg
De persoon op stoel 1 kan voor hem:
2 witte hoeden zien,
of 1 witte en 1 zwarte hoed zien
of 2 zwarte hoeden zien.
Indien hij 2 zwarte hoeden voor hem zou zien, zou hij als eerste geweten hebben dat hij een witte hoed op had. Maar hij zwijgt.
Op dezelfde manier redeneert persoon 2 ook.
Persoon 2 weet daardoor dat er:
1 witte en 1 zwarte hoed in spel is, of 2 witte hoeden in het spel zijn maar weet daardoor niet of hij witte of zwarte hoed op heeft.
Hij ziet een witte hoed voor hem. Hijzelf draagt dus een witte of een zwarte hoed.
Indien hij een zwarte hoed vÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂóÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂór hem had gezien had hij geweten dat hij een witte op had. Maar persoon 2 zwijgt ook.
-Door deze redeneringen van persoon op stoel 1 en stoel 2 weet persoon 3 precies dat hij een witte hoed op heeft.
2 witte hoeden zien,
of 1 witte en 1 zwarte hoed zien
of 2 zwarte hoeden zien.
Indien hij 2 zwarte hoeden voor hem zou zien, zou hij als eerste geweten hebben dat hij een witte hoed op had. Maar hij zwijgt.
Op dezelfde manier redeneert persoon 2 ook.
Persoon 2 weet daardoor dat er:
1 witte en 1 zwarte hoed in spel is, of 2 witte hoeden in het spel zijn maar weet daardoor niet of hij witte of zwarte hoed op heeft.
Hij ziet een witte hoed voor hem. Hijzelf draagt dus een witte of een zwarte hoed.
Indien hij een zwarte hoed vÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂóÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂÃÂór hem had gezien had hij geweten dat hij een witte op had. Maar persoon 2 zwijgt ook.
-Door deze redeneringen van persoon op stoel 1 en stoel 2 weet persoon 3 precies dat hij een witte hoed op heeft.
|